Columns

Stoplichten

In Nederland ontstonden zo rond 1965 de eerste duikclubs. De beschikbaarheid van een compressor was vaak de reden om als vriendengroep een club op te richten. Want in die tijd was het “Geen compressor, geen duikclub.”

Toen ik in 1968 begon met duiken, was duiken een sport voor mannen zonder vrees en soms ook zonder verstand. Buiten dat, we wisten nog helemaal niet wat er in je lichaam gebeurde, wat wel kon en wat niet. In die tijd waren er dus ook veel ongelukken. Later met de opkomst van een onderwater manometer, een octopus en de inflator, werd dat langzamerhand anders. De donkere duikwinkels met obscure etalages, gevuld met opgedoken bommen en granaten verdwenen uit het straatbeeld.

Een tijd lang bleef alles een beetje neutraal. Met de komst van de eerste duikcomputers in het begin van de 90’er jaren kwam er een kleine toename van decompressie ongelukken. Daarna herstelde zich het relatieve rustige beeld. Dat beeld is nu wel anders geworden met onze huidige communicatie mogelijkheden zoals internet en ‘social media’.  Als er nu een duiker uitglijdt over een hondendrol in het veld naast de duikstek, staat het breed uitgemeten in de media.

Vroeger beantwoordde ik de vraag, of duiken gevaarlijk was, altijd met hetzelfde antwoord.

Wie is de betere duiker?

Tussen sportduikers uit de Europese landen wordt stilletjes een strijd gevoerd over wie de betere opleiding voor duikers heeft. Deze discussie blijkt echter ook al jaren in de beroepsduikwereld te bestaan.

De Nederlandse beroepsduikers zijn beter dan de Engelse. De Engelse duikers vinden zich beter dan de Noren en ga zo maar door. Wist u dat de diepste duik ooit in Frankrijk bij een Frans duikbedrijf werd gedaan (1992), door een Griekse duiker? Maar is de grootst bereikte diepte de norm?

Natuurlijk geldt dat in iedere nationaliteit goede en slechte beroepsduikers zitten.